Basic Dutch Words (for Mobile)
Business

(de) zakenvrouw 2	businesswoman
(de) zakenman	businessman
(de) ondernemer	entrepreneur
(de) bedrijfsleider	manager
(de) manager (E)	manager
(het) bedrijf	business, company
(de) maatschappij	corporation, society
(de) fabriek	factory
(de) winkel	shop, store
(de) industrie	manufacturing
(de) handel	trade
(de) diensten	services
(de) concurrentie	competition
(de) verzekering	insurance
(de) organisatie	organization
(het) geld	money
(de) prijs	price
(de) markt	market
(de) verkoop	sale, selling
kopen	to buy >>
huren	to rent >>
(de) verhuur	leasing
(de) vraag 2	demand // question
(het) aanbod	supply // offer
(de) bestelling	order
(de) rekening	invoice
(de) betaling	payment
(de) kwitantie	receipt
(het) contract	agreement, contract
(de) handtekening	signature
(het) eigendom	property
(de) eigenaar	owner
(de) winst	profit
(het) verlies	loss
(de) omzet	turnover, total volume of business
(de) inkomsten	earnings, revenue
(het) inkomen 2	income, wages
(het) tegoed	positive balance
(de) schuld	debt
(de) rekening	account
(de) rente	interest
(het) percentage	~rate
<< previous -	next >>

more: shopping - jobs

flash card tests: vocabulary / listening

email - - Mobile Site Map - Desktop Site Map
Copyright © Marco Schuffelen 2015-2023.
All rights reserved. This material may not
be published, broadcast, rewritten,
redistributed, or hotlinked to.
Gij zult niet stelen 'Thou shalt not steal'