Dutch Personal Pronouns - Smartphones Page

1		2		3/4
I	ik	my	mijn m'n	me	mij me
you	je jij	your	je jouw	you	je jou
	je/jij - singular informal 'you'
he	hij (-ie )	his	zijn z'n	him	hem 'm
she	ze zij	her	haar (d'r )	her	haar
it	het 't	its	zijn z'n haar	it	het 't er ‑>> hij (-ie ) zij ze
we	we wij	our	ons onze	us	ons
	our:	'ons' for singular 'het' words 'onze' for 'de' words and plurals)
you	jullie	your	jullie	you	jullie
	jullie - plural informal 'you'
they	ze zij	their	hun	hun (hen )
you	U	your	Uw	you	U
	U - polite 'you' - usually singular

Examples of Usage

Je hebt gelijk You are right ... daar krijg je last van 2 3 ... that's going to hurt, bother you Weet je waar de sleutel is? Do you know where the key is? - Do you happen to know? Weet jij waar de sleutel is? 2 Do you know where the key is? - Are you the one who knows? Ben jij 't? is it you? jij bent ['you are'] - it's your turn Heb je je koffie op? Did you finish your coffee? Hoe is 't met je moeder? How is your mother? 't Is jouw beurt It's your turn Er is bezoek voor je There is a visitor for you
/ There are visitors for you Ik vertel je de waarheid 2 I'm telling you the truth Als ik jou was zou ik niet gaan If I were you I wouldn't go Ik heb 't van jou geleerd 2 [I've learned it from you] It was taught to me by you, You taught me this

Vraag niet wat Nederland voor jou kan doen, maar vraag je af wat jij voor Nederland kunt doen 2 3
Vraag niet wat Nederland voor je kan doen, maar vraag je af wat je voor Nederland kunt doen 2 3 Do not ask what Holland can do for you, but ask yourself what you can do for Holland (naar president Kennedy 2 after president Kennedy) The 'various forms' line is better Dutch, but the 'all-je'  line is not wrong

Hij is familie van me 2 [He is kin of me] He is a relative Hij ziet er moe uit He looks tired Heeft-ie kinderen? 2 Does he have children? tijdens zijn leven 2
tijdens z'n leven 2 during his life, in his lifetime k gaf hem een kwartje
Ik gaf 'm een kwartje I gave him a quarter Zij is een zangeres She is a singer Het is haar huis It's her house Heb je haar gezicht gezien? 2 Have you seen her face? Heb je haar gezien? have you seen her? Hij geeft haar gele rozen he's giving her yellow roses 't Is koud buiten it's cold outside de dag - hij was lang the day - it was long 't schip - het is gezonken the ship - it has sunk De hond en z'n vlooien 2 3 The dog and its fleas 't Vogeltje en haar jongen The [little] bird and its young Het schip en haar bemanning The ship and its/her crew Ze konden het niet bewijzen 2 They [could not] were not able to prove it Je moet er wat aan doen 2 3 4 You should do something about it ‑>>

We gaan zo eten We'll have dinner in a minute We zijn de dupe 2 3 We've been duped, we are the victims, we pay the price Wij zijn de dupe 2 3 We are the ones paying the price, it's us who are the victims ons koude kikkerland our chilly frog's country (it's a wretched place but it's home) 't Onze Vader 2 [The Our Father] - The Lord's Prayer ‑>> Die auto is niet van ons 2 3 That car is not ours, that is not our car Geef ons heden ons dagelijks brood 2 Give us today our daily bread

Hebben jullie 't leuk gehad? Did you [guys] enjoy yourselves, did you have a good time? Jullie moeten nog veel leren 2 3 You guys still have a lot to learn Hebben jullie 't leuk gehad? Did you [guys] enjoy yourselves, did you have a good time? Waar zijn jullie fietsen? Where are your bicycles? Ik heb jullie veel woorden gegeven 2 I have given you (guys) many words Ik leer jullie Nederlands 2 I'm teaching you (guys) Dutch

Ze lagen te slapen They were sleeping Ze hebben drie kinderen They have three children Het is hun eigen geld It is their own money Heb je hun hond gezien? Have you seen their dog? Ik zal 't hun geven I'll give it to them Ze hielp hen met de vertaling She helped them with the translation

Hoe maakt U 't? How are you? (polite) Zou U dat nog eens willen zeggen? Would you mind saying that [once more] again? Wat is uw naam? What's your name? Heeft Uw hond U gebeten? Did your dog bite you? Bent U gebeten door Uw hond? Were you bitten by your dog? Je hoeft geen 'U' te zeggen 2 3 4 You don't have to [say] use the polite 'you'

'Men' is an 'occasional they,' translated variously as 'people' or 'one,' 'you' or otherwise.
Men zegt dat ... It is said that ... Hier ziet men de gevolgen 2 3 4 Here one sees, here you can see the results

Desktop Version - Examples
Verbs

More Good Dutch Smartphone Pages

email - Copyright © Marco Schuffelen 2021.
All rights reserved. This material may not
be published, broadcast, rewritten,
redistributed, or hotlinked to.
Gij zult niet stelen 'Thou shalt not steal'