Learn Dutch - Website Guide - Dutch Words Verbs: Smartphone - List - Desktop - Shorts

Dutch Verb Kopen ('to Buy') and Related Words and Verbs - Smartphones Page

Conjugation		Sample Sentences

Related Words

Geld Uitgeven, Besteden - Spending Money

Verkopen - to Sell

Huren - to Rent, Hire, Lease

Betalen - to Pay

Lenen - to Borrow // to Lend

Kosten - to Cost (Stating the Spending to Get)

Kopen 'to buy' is a strong verb:

kopen
to buy

kocht
bought

gekocht
bought

overview
kopen		to buy
ik koop		I buy
wij kopen		we buy
ik kocht		I bought
wij kochten		we bought
ik heb gekocht		I have bought

simple present tense
kopen		to buy
ik koop		I buy
jij koopt		you buy (singular, informal you)
hij koopt		he buys
wij kopen		we buy
jullie kopen		you buy (plural, informal you)
zij kopen		they buy
U koopt		you buy (polite you)
2

simple past tense
(kopen)		to buy
ik kocht		I bought
jij kocht		you bought
hij kocht		he bought
wij kochten		we bought
jullie kochten		y'all bought
zij kochten		they bought
U kocht		you bought

present perfect tense
ik heb gekocht I have bought
auxiliary verb hebben

Note the similarity with English in the past tense and the past participle

Sample Sentences

ik koop

I'm buying
ik koop soms dingen die ik niet nodig heb

2 I sometimes buy things I don't need Dankzij een lening kon hij het bedrijfje kopen

2
Dankzij een lening kon-ie het bedrijfje kopen

2 [Thanks to] With a loan he [could] was able
to buy the (small) company
te koop

for sale
't Huis dat te koop staat

2 3 The house that's for sale ‑>> 't Staat te koop

2 3 It's for sale verkocht

sold

Ik heb een boek gekocht 2 I've bought a book Ik heb een nieuwe fiets gekocht I've bought a new bicycle Waar heeft U die tas gekocht? 2 Where did you buy that bag? (polite 'you') Hij heeft gisteren in Almelo een fiets gekocht He's bought a bike in Almelo yesterday Ze heeft gisteren een auto gekocht in Hoenderloo 2 3 She's bought a car in Hoenderloo yesterday Ik heb 't bij de Hema gekocht 2 3 I've bought it at the Hema

Related Words

(de) prijs

2 price // prize
What's the price?
Hoe duur is 't?

2 3 (How expensive is it?) Hoe duur is dit?

(How expensive is this?) - or: Hoeveel kost dit?

(How much does this cost?) - you could also say:
Wat is de prijs?

(What's the price?) - a Dutchman wouldn't say it like that, but you will be prefectly understood. See also: Shopping - Money - Numbers

goedkoop 2 3 (goedkope 2 3) cheap, inexpensive
duur (dure 2 3) expensive, dear ‑>>
gratis free, no cost

(de) verkoper sales person
(de) klant customer
(de) verkoop sale, selling (note 'short E' ) (de) koopman 2 merchant (old-fashioned) (het) koopje 2 3 a good buy, a bargain, item sold at a low price jagen op koopjes 2 3 hunting for bargains (de) koopwaar merchandise, commercial goods - more Waar voor je geld [Good stuff, value for (your) money] - a good buy (de) miskoop 2 [wrong buy] - a bad buy, a disappointing or useless purchase

omkopen 2 to bribe
(het) smeergeld [greasing money] - bribe

koper buyer, shopper
inkoper 2 professional buyer

(het) eigendom property, ownership, possession (het) bezit property, ownership, possession ‑>>

Geld Uitgeven, Besteden - Spending Money

(het) geld

money
geld besteden aan

2 3 to spend money on Besteed er geen geld aan!

2 3 Don't spend money on it! Je kunt er een boel geld aan besteden

2 You can spend a lot of money on it geld uitgeven aan

2 to spend money on Je kunt er een boel geld aan uitgeven

You can spend a lot of money on it

Verkopen - to Sell

verkopen

to sell

verkopen		to sell
ik verkoop		I'm selling
wij verkopen		we're selling
ik verkocht		I sold
wij verkochten		we sold
ik heb verkocht		I have sold
2

Ik heb 't aan Piet verkocht 2 3 I've sold it to Piet Ik heb al m'n boeken verkocht 2 I have sold all my books Knollen voor citroenen verkopen 2 [selling turnips as lemons] 'fooling someone' - the common meaning is not the literal cheating in sales but making false promises, feeding impossible dreams etc. (A saying from the time lemons were expensive and in demand) (de) uiterste verkoopdatum 2 'ultimate, final, last day of sale, best-by date' - and remember that in Dutch dates, the day comes before the month (de) verkoop sale, selling
Note 'short E' in 'verkoop' while the verb 'verkopen' has 'voiceless, unstressed E'
(de) uitverkoop clearance, bargains (discontinued items)
(de) opruiming 2 clearance, on sale

Huren - to Rent, Lease

huren

to rent, lease, hire

huren		to rent, lease
ik huur		I'm renting
wij huren		we're renting
ik huurde		I rented
wij huurden		we rented
ik heb gehuurd		I have rented

(de) huur 2 rent (of a space)
(de) huurder 2 3 tenant, renter
(de) huisbaas 2 landlord
(het) huurhuis rental property, a house that is rented verhuren 2 to rent out
(de) verhuur renting out, leasing
Ik ben vergeten de huur te betalen 2 3 I [have forgotten] forgot to pay the rent

Betalen - to Pay

betalen

to pay

betalen		to pay
ik betaal		I pay
wij betalen		we pay
ik betaalde		I paid
wij betaalden		we paid
ik heb betaald		I have paid
2 3 4

Ik ben vergeten de huur te betalen 2 3 I [have forgotten] forgot to pay the rent Betaal aan de kassa 2 3 Pay at the cash register Betaal alstublieft met gepast geld 2 3 Please pay with exact change Ik heb helpen betalen 2 3 I have helped pay Wie zal dat betalen? 2 Who'll pay for that? Ik heb niet hoeven te betalen 2 I didn't have to pay wachten met betalen 2 waiting to pay, postponing payment

(de) betaling 2 payment
(de) aanbetaling 2 partial pre-payment, deposit
onbetaalbaar 2 3 [cannot be paid for] - priceless

Lenen - to Borrow and to Loan

lenen

2 to borrow // to loan

lenen		to borrow // to loan
ik leen		I borrow//loan
wij lenen		we borrow//loan
ik leende		I borrowed//loaned
wij leenden		we borrowed//loaned
ik heb geleend		I have borrowed//loaned
2

Ik heb geleend 2 I have borrowed // I have loaned lenen 2 van 2 to borrow (from)
Ik leende een fiets van de buren 2 3 I borrowed a bike from the neighbors lenen 2 aan to loan (to)
Ik leende m'n fiets aan de buren 2 3 I lent my bike to the neighbors

(de) lening loan (of money)
Dankzij een lening kon hij het bedrijfje kopen 2 (-ie) (-ie2) [Thanks to] With a loan he [could] was able to buy the (small) company Ondanks de lening kon hij het bedrijf toch niet redden 2 3 (-ie) (-ie2) Despite the loan he [still] couldn't save the company

Kosten - to Cost: Stating the Spending to Get

kosten

to cost, what needs to be spent (money, time, energy, efort) to get
Also the plural of (de) kost

2 'cost' - which is rarely found in the singular, only in this standard expression I think:
De kost gaat voor de baat uit

2 Cost comes before profit - first, you need to invest '(De) kost' has a second meaning, 'food' - which I think is only found in the phrase:
Hollandse kost

Basic Dutch food, the simple Dutch cuisine - >> hoge kosten

[high costs] - high cost
(de) ziektekostenverzekering

2 3 (['sickness' costs insurance'] 'health insurance') - often shortened to - (de) ziekteverzekering

2 3 (['sickness insurance'])
kostbaar

2 (kostbare

2) valuable, precious, expensive

kosten		to cost
't kost		it costs
't kostte		it cost (simple past tense)
't heeft gekost		it has cost
2 3

Hoeveel kost dit? How much does this cost? Vroeger kostte een zakje patat een kwartje In the past, you could have a small bag of French fries for a quarter Al kost 't duizend gulden 2 3 Even if the cost is a thousand guilders Al kost 't me jaren 2 3 Even if it's going to take (me) years 't Kost te veel tijd 2 3 It takes too much time 't Kost minstens twee weken 2 It will take at least 2 weeks 't Kostte maar vijf minuten 2 It only took five minutes 't Mag geen geld kosten ['It can't cost any money'] - It cannot have a significant cost, we don't want to pay serious money for it. 't Kost energie 2 3 It takes energy duur (duur / dure 2 dure 2) expensive, 'dear' ‑>> goedkoop 2 (goedkoop / goedkope goedkope 2 3) cheap, inexpensive ‑>>

Find other related words in the chapter about money on the 'Numbers' page, and other useful material on the shopping page

And you could also look at:
geven 2 to give and
krijgen to get, receive

Smartphone Verbs Home

More Good Dutch Smartphone Pages