TOP |
Conjugation | |
Sample Sentences | |
---|
Compound Verbs and
Common Combinations with 'Geven' |
---|
Related Words | |
---|
geven 2 3 'to give' is a strong verb:
geven to give |
- | gaf gave |
- | gegeven given |
overview | ||
---|---|---|
geven | to give | |
ik geef | I give | |
wij geven | we give | |
ik gaf | I gave | |
wij gaven | we gave | |
ik heb gegeven | I have given | |
2 |
simple past tense | ||
---|---|---|
geven | to give | |
ik gaf | I gave | |
jij gaf | you gave | |
hij gaf | he gave | |
wij gaven | we gave | |
jullie gaven | y'all gave | |
zij gaven | they gave | |
U gaf | you gave | |
present perfect tense | |
---|---|
ik heb gegeven | I have given |
Jan geeft Piet een boek Jan gives Piet a book
Jan geeft een boek aan Piet Jan gives a book to Piet
Jan heeft Piet een boek gegeven Jan has given Piet a book
Jan heeft een boek aan Piet gegeven 2 Jan has given a book to Piet
Jan geeft me een boek 2 Jan is giving me a book
Ik zal 't hun geven I'll give it to them
Geef Marietje de bloemen 2 Give Marietje the flowers ‑>>
Geef haar de bloemen Give her the flowers
Geef de bloemen aan Marietje Give the flowers to Marietje
Geef de bloemen aan haar Give the flowers to her
Geef mij deze dag Give me this day
Karel geeft Elly een ring Karel is giving Elly a ring (for on a finger)
Hij geeft haar gele rozen He's giving her yellow roses
Hij gaf een cadeau aan Jo He gave a present to Jo
Hij zei dat ik het aan Jan moest geven He said that I should give it to Jan, he said to give it to Jan
Geld geven is goed It's good to give, donate money
Ik heb jullie veel woorden gegeven I've given you guys many words
Ik gaf hem een kwartje 2 I gave him a quarter (25¢)
Ik gaf een klap I gave a slap, I slapped, I hit
Ik gaf een schop I gave a kick, I kicked
Het geeft de mensen hoop It gives the people hope, it makes people hopeful
Geef ons heden ons dagelijks brood 2 Give us this day our daily bread ‑>>
Hij wil mij morgen in Gouda een boek geven 2 Tomorrow in Gouda he wants to give me a book
Ik zal Jan morgen in Amsterdam geld geven Tomorrow in Amsterdam I'll give money to Jan
Volgende week ga ik Elly in Edam bloemen geven 2 Next week in Edam I'll give Elly flowers
De verpleegster gaf hem gisteren thuis een injectie Yesterday the nurse gave him a shot at home
The next block of lines show variety in word order. They all mean:
Yesterday in Assen I gave Piet a present
Ik gaf Piet gisteren in Assen een cadeau.
2
Ik gaf gisteren in Assen een cadeau aan Piet.
2
Ik heb gisteren in Assen Piet een cadeau gegeven.
2
Ik heb Piet gisteren in Assen een cadeau gegeven.
2
Ik heb gisteren in Assen een cadeau aan Piet gegeven.
2
Ik heb gisteren in Assen een cadeau gegeven aan Piet.
2
Gisteren heb ik Piet in Assen een cadeau gegeven.
2
Gisteren in Assen heb ik Piet een cadeau gegeven.
Je moet een gegeven paard niet in de bek kijken 2 3 (saying) You shouldn't look into the mouth of a gift horse' - don't criticize a present
De pijp aan Maarten geven 2 (saying) ['give] Hand the pipe to Maarten' - to pass away, die
Geen sjoege geven 2 giving no reaction, showing no emotion' (from Yiddish)
Aanstoot wordt genomen, niet gegeven 2 3 Offense is taken, not given
geven
om
to care about, ~find important, ~like
Hij geeft er niet om
2
3
He doesn't care about it, it's of no interest
to him
Ze geven niet om snoep
2
3
They don't care about candy, they're not
interested in candy, they don't have a great liking for candy
(hypothetical children)
Hij gaf het boek terug 2 He gave back, returned the book
Geef 't goede voorbeeld [Give] Set the right example
Ik geef je geen ongelijk I'm not saying you're wrong (you're right) ‑>>
les geven ['to give lessons'] to teach ‑>> college geven 2 to teach (classes) at a university Ik geef Nederlands 'I am a teacher of Dutch'
zich geven
2
'giving yourself' means something like
'dedicating yourself to a noble goal'
Note the difference between Dutch and English:
Ik gaf hem een hand
2
I shook his hand
Ik hielp hem een handje
I gave him a hand
Ze gaf geen antwoord 2 3 She didn't give an answer, she didn't answer
Ik gaf haar snel een knipoogje I quickly [gave her a wink] winked at her
Some compound verbs split up in the simple tenses ‑>>
weergeven 2 ["to give again," - to re-present] - to portray, to depict Je geeft 't slechte weer zo mooi weer You [represent] depict the bad weather so beautifully Je geeft 't goede weer zo goed weer 2 You [represent] portray the [good] beautiful weather [so] very well
opgeven
2
3
to give up, ceasing to make an effort
Ik geef 't op
2
3
4
5
I give [it] up
Ik heb al m'n gereedschap weggegeven. I have given away all my tools.
Aangeven
2
1.'to hand, pass,' put something into someone
else's hands (slightly different from regular geven.)
2. 'to indicate, signal'
3. 'to register,' file
an official report.
Geef 't aan
2
3
1. Hand it to me
2. Mark it, indicate it
3. Report it to the police
richting aangeven
2
3
to indicate, signal (change of)
direction (in traffic)
‑>>
Je moet 't goed aangeven
2
3
You'll have to indicate it [well] clearly,
mark it well
toonaangevend
2
[setting the tone] - trend-setting,
prominent, leading
Hij ging de geboorte aangeven
2
He went to register the birth
overgeven
2
to throw up, vomit
Ik moest overgeven
I had to throw up (it happened, I couldn't help
it)
Ik heb overgegeven
2
I have thrown up
Note the very different meaning of the
reflexive verb:
zich overgeven
2
to surrender
ik moest me overgeven
2
3
I had to surrender
(de) overgave
'surrender'
toegeven
2
to admit
het moeten toegeven van fouten
(the) having to admit to mistakes
het moeten toegeven fouten gemaakt te hebben
2
3
(the) having to admit to
having made mistakes
Ik moest toegeven fouten te hebben gemaakt
2
3
I had to admit to having made
mistakes
toegeven
2
aan
giving in to
toegeven aan verleiding
2
3
giving in to temptation
Some compound verbs have
'inseparable prefixes:'
'Vergeven'
2
is 'to forgive'
vergeven to forgive |
- | vergaf forgave |
- | vergeven forgiven |
2 |
from
The Lord's Prayer:
Geef ons heden ons dagelijks brood.
En vergeef ons onze schuld,
zoals ook wij aan anderen hun schuld vergeven
Give us this day our daily bread.
And forgive us our debts,
as we forgive our debtors.
tevergeefs 2 3 - in vain (no success, no results)
(de) vormgeving 'shaping,' design, style
(de) gave
2
'gift' - a special talent, ability;
also: (het) talent
2
3
'gift' - a special ability. The Bible's
Parable of The Talents
refers to a classical Greek weight unit.
gave
2 can also be the
'inflected' form of the adjective gaaf
(gaaf/gave
2
3
4)
meaning 'undamaged, unblemished, perfect, flawless.'
Also used as 'cool' by '90s teenagers:
"onwijs gaaf"
2
[`unwise, imprudently, ~irresponsibly perfect'] - 'too cool'
'Damaged' is beschadigd
2
(de) gave
2
can occasionally mean what God, Nature or the Earth give us, or
'charitable donation.'
Goede gaven
('kind, welcome donations')
(de) toegift
2
- encore (additional music performance)
A present given at a festive occasion like a
birthday is
(het) cadeau (French)
also spelled as 'kado'
Een cadeau voor Els
2
A present for Alice
Het cadeau van Bob
2
Bob's present
Bob geeft het aan Els
2
Bob is giving it to Alice
Ik zit te denken aan een cadeau
I'm thinking of a present
't perfecte cadeau
2
3
the perfect present
Heb je veel kadootjes (cadeautjes) gekregen?
Did you get many presents?
We hebben geen kadootje voor je moeder
2
3
4
We don't have a present for your mother
See also: Birthday and
Shopping
(het) geschenk
2
is an old-fashioned word for 'present'
(de) schenking
'donation'
from schenken
2
'to donate, give' - but also: 'to pour' (drinks)
(de) schenker
'cupbearer' - a servant at ancient and medieval courts pouring drinks
'Schenken' a strong verb:
schenken to donate to pour |
- | schonk donated poured |
- | geschonken donated poured |
2 |
Gieten 2 is the more common word for 'to pour (liquids)' and it also can mean 'to cast (in a mold).' It's a strong verb:
gieten to pour |
- | goot poured |
- | gegoten poured |
2 |
Ik zit in 't gips 2 [I'm in plaster] - I have a cast |
The present as 'now' is (het) heden
- The Present
and nu
/ nou
2
3
- Now
'Stelen' 2 'to steal' is a strong verb: | |||||
stelen to steal |
- | stal stole |
- | gestolen stolen |
2 |
(de) dief 2 | male thief ‑>> - 3 |
dief / dieven 2 | thief / thieves |
(de) dievegge 2 | female thief |
(de) diefstal | theft |
helen | dealing in stolen goods |
(de) heler | dealer in stolen goods // healer ‑>> |
See also: krijgen 'to get, receive, be given'
and nemen 'to take'
See also: Birthday and shopping
More Good Dutch Smartphone Pages
email -
Copyright © Marco Schuffelen 2018.
All rights reserved. This material
may not
be published, broadcast,
rewritten,
redistributed, or hotlinked to.
Gij zult niet stelen
'Thou shalt not steal'