Hear Dutch Here — Learn Dutch There's never been a better time	100% Free	Guide to the Website Full Site Map - Mobile

Words, Vocabulary - Spelling and Pronunciation

Shorts - Verbs - Word Order - Exercises - 2 - MX

Lessons - Programs - Read and Listen to Dutch

Find Dutch words: Dutch List - English to Dutch

or:

my site

Facebook page

Supplement to Basic Dutch

Numbers		Units of Measurement		Adjectives Change		Personal Pronouns		Days of The Week

Yesterday and Today		Months		The Seasons		Query Words, Simple Answers		North, East etc.

Numbers

0
nul

1
één

2
twee

3
drie

4
vier

5
vijf

6
zes

7
zeven

8
acht

9
negen

10
tien

11
elf

12
twaalf

13
dertien

14
veertien

15
vijftien

16
zestien

17
zeventien

18
achttien

19
negentien

20
twintig

21
éénentwintig

22
tweeëntwintig

23
drieëntwintig

24
vierentwintig

25
vijfentwintig

20
twintig

30
dertig

40
veertig

50
vijftig

60
zestig

70
zeventig

80
tachtig

90
negentig

100
honderd

33
drieëndertig

44
vierenveertig

55
vijfenvijftig

66
zesenzestig

77
zevenenzeventig

88
achtentachtig

99
negenennegentig

100
honderd

101
honderdéén

110
honderdtien

200
tweehonderd

732
zevenhonderd-
tweeëndertig

1000
duizend

1967
negentien-
zevenenzestig

9999
negenduizendnegenhonderd-
negenennegentig

2010
tweeduizendtien

2011
tweeduizendelf

2012
tweeduizendtwaalf

2013
tweeduizenddertien

2014
tweeduizendveertien

2015
tweeduizendvijftien

2016
tweeduizendzestien

2017
tweeduizendzeventien

2018
tweeduizendachttien

2019
tweeduizendnegentien

2020
tweeduizendtwintig

2 3

2021
tweeduizendéénentwintig

2022
tweeduizendtweeëntwintig

10,000
tienduizend
(10.000)

100,000
honderdduizend
(100.000)

1,000,000
miljoen
(1.000.000)

1,000,000,000
miljard
(1.000.000.000)

-1
min één

below zero
onder nul

¹/₂

een half

¹/₃

één derde

¹/₄

een kwart

één vierde

¹/₅

één vijfde

More Numbers etc.

Units of Measurement

(de) lengte

2 ('length')

(de) breedte

('width')

(de) diepte

2 ('depth')

(de) hoogte

2 ('height')

(de) dikte

2 ('thickness')

(de) afstand

('distance')

(de) doorsnede

2 ('diameter;' also: 'cross-cut'; also: 'average')

(de) afmetingen

2 ('measurements, dimensions')

(de) grootte

('size, measurements')

(de) maat

('size' - clothes)

(de) millimeter

1mm = ¹/₁₀₀₀ m

(de) centimeter

1cm = ¹/₁₀₀ m

((de) decimeter

)
(1dm = ¹/₁₀ m)

(de) meter

(de) kilometer

1km = 1000m

(het) oppervlak

2 ('area')

(de) oppervlakte

2 ('area')

m² 'vierkante meter'

('square meter')

(het) volume

('volume')

(de) inhoud

('volume;' also: 'contents')

(de) liter

milliliter

= cc

= cm³ 'kubieke centimeter'

= 1/1000 of a liter

(het) gewicht

('weight')

(de) milligram

2
1mg = ¹/₁₀₀₀ g

(de) gram

(de) kilogram

2
1 kg = 1000 g

= (de) kilo

ton

1 ton = 1000 kilograms

In Dutch, the units of measurement are rarely used in the plural (except in time.)
1 meter, 2 meter

2 - 1 liter, 2 liter

2 - 1 kilo, 2 kilo

2 - 500 gram

(de) temperatuur 'temperature' - (de) thermometer 'thermometer' - graden 'degrees' - graden Celsius 'degrees Celsius'

more (metric and imperial units of measurement compared)

Adjectives Change

In most positions, adjectives get an -E ending. This only very rarely leads to a further sound change, but Dutch spelling rules may cause the reduction of a preceding double vowel to a single vowel, or doubling of a preceding single consonant:
breed/brede, dik/dikke

- explained.
A few adjectives may have a shift from F to V or S to Z - explained on the plurals page.
Adjectives to singular 'het' words after 'een,' 'geen' or no article do not get the -E ending but appear in the 'root' form. Adverbs never get an -E ending.
more

Short Vowel
dik / dikke	2 3	fat, thick
dun / dunne	2	skinny, thin
dom / domme		stupid, dumb
krom / kromme		crooked, bent
los / losse	2	loose
slim / slimme	2	clever
vol / volle		full
wit / witte	2 3	white
stil / stille	2	silent, quiet
vet / vette	2	fat, greasy
snel / snelle		quick, fast
al / alle		all

Long Vowel
breed / brede	2	wide
groot / grote	2	big, large, tall, great
hoog / hoge		high
laag / lage		low
leeg / lege		empty
waar / ware	2	true
zwaar / zware		heavy
geel / gele		yellow
rood / rode		red
schoon / schone		clean / (beautiful)
duur / dure	2	expensive, dear
zuur / zure	2	sour, acid
gewoon / gewone	2	common, usual
dankbaar / dankbare		grateful
vruchtbaar / vruchtbare	2	fertile
goedkoop / goedkope		cheap, inexpensive
algemeen / algemene		general
langzaam / langzame	2	slow

'Last Syllable with Voiceless E'
mager / magere	2	skinny, thin
ander / andere		other
ieder / iedere		every
bijzonder / bijzondere *		special
helder / heldere		clear
donker / donkere		dark
beter / betere		better
lekker / lekkere		enjoyable
enkel / enkele		single; a few
lelijk / lelijke	2	ugly
duidelijk / duidelijke		clear, obvious
vriendelijk / vriendelijke		kind, friendly
enig / enige		only; any; some
zuinig / zuinige		frugal
ernstig / ernstige		serious
veilig / veilige		safe
vorig / vorige		previous
grappig / grappige		funny, entertaining

Diphthongs
blauw / blauwe	2	blue
klein / kleine	2	small, little
oud / oude		old
koud / koude		cold
goed / goede		good, well
rijk / rijke		rich
belangrijk / belangrijke	2	important
vrij / vrije		free
nabij / nabije		near
vuil / vuile	2	dirty
bruin / bruine		brown
groen / groene		green
leuk / leuke	2	nice, enjoyable

Ending in Two or More Consonants
kort / korte		short
lang / lange		long
vals / valse	2	false
vast / vaste	2	firm, fixed, connected
zacht / zachte		soft
hard / harde		hard (not soft,) solid
arm / arme		poor
licht / lichte		light
zwart / zwarte		black
volgend / volgende	2	next
vervelend / vervelende		unpleasant, annoying
zulk / zulke		such

Ending in Two or More Consonants
verkeerd / verkeerde		wrong, mistaken
vreemd / vreemde	2	strange, unusual, foreign
paars / paarse		purple

mooi / mooie beautiful, pretty

Verb Use Templates

The template sentences show a pattern: replace 'zwemmen' (to swim) by the verb of your choice:

I am going for a swim	-	ik ga zwemmen
I want to go for a swim	-	ik wil gaan zwemmen
shall we go for a swim?	-	zullen we gaan zwemmen?

Personal Pronouns (simplified)

English Nominative	Subject (Nominative)	Possessive (Genitive)	Object (Accusative)	Reflexive
	"I am"	"my dog"	"remember me" "he hit me"	"be yourself" "defend yourself"
I	ik	m'n	me	mezelf me
you (singular, informal)	je	je	je	jezelf je
he	hij	z'n	hem	zichzelf zich
she	ze	haar	haar	zichzelf zich
it	't
we	we	ons (for 'het' words) onze (for 'de' words)	ons	onszelf ons
you (plural, informal)	jullie	jullie	jullie	jezelf je
they	ze	hun	ze	zichzelf zich
you (polite)	U	Uw	U	zichzelf zich

wie

'who'

men zegt dat ...

'it is said that ...'

Full Version - 150 Personal Pronouns Sample Sentences

Days and Months

De Dagen van de Week					The Days of the Week
maandag Monday		dinsdag Tuesday		woensdag Wednesday		donderdag Thursday		vrijdag Friday		zaterdag Saturday		zondag Sunday	- more

the day before yesterday
eergisteren

yesterday
gisteren

today
vandaag

tomorrow
morgen

the day after tomorrow
overmorgen

- more

Special Days

De Maanden van het Jaar

The Months of the Year - more

januari		January
februari		February
maart		March

(de) winter		Winter

april		April
mei		May
juni		June

(de) lente		Spring

juli		July
augustus		August
september		September

(de) zomer		Summer

oktober		October
november		November
december		December

(de) herfst		Fall, Autumn

(het) seizoen

season / de seizoenen

the seasons
(het) jaargetijde

season (old-fashioned) / de vier jaargetijden

2 3 the 4 seasons
more about Months

Query Words, Simple Answers

wie? 2	who?
iedereen	everybody
iemand	someone
niemand	nobody

wat?	what?
alles	everything
iets	something
niets	nothing
(niks	nothing)

waar?	where?
overal 2	everywhere
ergens	somewhere
nergens	nowhere
hier 2	here
daar	there

wanneer?	when?
altijd	always
meestal 2	most of the time, usually
vaak 2	often
soms	sometimes
nooit	never
ooit	ever

vanmorgen		this morning
vanmiddag		this afternoon
vanavond	2	this evening, tonight
vannacht		tonight
vandaag	2 3	today
but: morgen	2	tomorrow
overdag	2	in the daytime
de hele dag		all day

's morgens	in the morning
's ochtends	in the morning
's middags	in the afternoon
's avonds	in the evening
's nachts	at night

nu 2 - nou 2	now

af en toe 2	occasionally
zo nu en dan 2	from time to time

in de lente	in Spring
's zomers	in Summer
in de herfst	in Fall
's winters	in Winter

dit jaar 2	this year
vorig jaar	last year
volgend jaar 2	next year
	more time

The Points of The Compass

(Het) kompas

2 'compass'
(de) windrichting

2 3 4 [wind direction] - 'point of the compass'
De windstreken

2 'the points of the compass'

noord North	oost East	zuid South	west West
het noorden 2 the North	het oosten 2 the East	het zuiden 2 the South	het westen 2 3 the West

Basic Dutch: Nouns - Adjectives, Adverbs and Verbs - Prepositions (etc.): pictorial / list - Supplement

email - Copyright © Marco Schuffelen 2011. All rights reserved. This material may not be published, broadcast, rewritten, redistributed, or hotlinked to.
Don't be a dief (thief) / dievegge (female thief) - diefstal (theft) - stelen (to steal) - heler (dealer in stolen goods) - hear Dutch - 2