a livingroom

electricity

fire

tools

laundry, cleaning

buildings

yard

>>

Dutch Everyday House Words 3      <<‑ 1   <<‑ 2

the: de 2 / het 2 3 - 't ->>
Plurals always take 'de'
a: (een) - 'n / one: één 2 3

(de) begane grond	(1st) first (ground) floor
(de) verdieping	floor, storey - plural: verdiepingen 2 'floors'
(1e) eerste verdieping	(2nd) second floor
(2e) tweede verdieping 2	(3rd) third floor
de verdieping eronder 2	the floor [under it] below
(de) lift	elevator, lift
(de) kelder 2	cellar
(de) zolder	attic
(de) vliering 2	attic with no walkable floor

binnen inside buiten outside boven upstairs beneden downstairs naar boven omhoog up naar beneden omlaag down (de) trap stairs (de) lift elevator door de deur through the door de kamer in into the room de kamer uit out of the room naar buiten out naar binnen in, into in de kamer in the room Dutch 'in' covers both English 'in' and 'into.'

voor in front of achter behind naast next to (het) huis house (de) begane grond the first (ground) floor (de) eerste verdieping the second floor (de) zolder attic (de) kelder cellar op de tafel on the table onder de tafel under the table aan de tafel at the table op de stoel on the chair onder de stoel under the chair aan tafel! come to the table! (food is served)

she walked towards the house he went into the house he went inside the house he walked out of the house ze liep naar het huis toe hij ging het huis in hij ging het huis binnen hij liep het huis uit

to the house towards the house from the house away from the house into the house into the house out of the house through the house naar het huis naar het huis toe van het huis - 2 van het huis weg het huis in het huis binnen het huis uit door het huis

among the houses between the houses trees about the house trees around the house tussen de huizen tussen de huizen bomen om het huis bomen rond het huis

over the house on (top of) the house in the house inside under the house outside the house outside boven het huis op het huis in het huis binnen onder het huis buiten het huis buiten - 2 in front of the house next to the house behind the house against the house voor het huis naast het huis achter het huis tegen het huis - 2 een boom voor het huis a tree in front of the house

This page was in part made from elements of Everyday Dutch pages 9 and 13. See those pages or the new version pages 3 and 4 for more prepositions.

English 'home, at home,' in your own house, is 'thuis' (the H is dropped or very soft)
'Homeward, direction home' is 'naar huis' 2 - examples below

eindelijk thuis	home at last
Ik blijf thuis 2 3	I'm staying home (I'm not going)
Met m'n verjaardag blijf ik thuis 2 3	I'm staying home on my birthday
Als 't hard regent blijf ik thuis 2	If it rains hard I'll stay home - word order
Was ik maar bij moeder thuis gebleven 2 3 4	I wish I had stayed home with my mom (at my parents' house - "Mama told me not to come")
Wanneer kom je thuis?	When, at what time will you get home?
thuis komen 2 3	coming home, to come home ‑>>
thuis blijven 2 3	staying home, to stay home
Ben je op tijd thuis? 2	Will you be home in time /or/ Take care to be home in time
Ik ben over een uur weer thuis 2 3 4	I'll be back home in an hour
Mooi dat je weer thuis bent 2 3 4	[Beautiful] Good that you're back home
Hij is net thuis 2	He came home only a minute ago
Oost west, thuis best 2	(saying) ['East, West - home is best'] 'Home sweet home, there is no place like home'
Samen uit, samen thuis	['Leaving together, going home together'] - 'We're in this together'
Wie heeft U thuisgebracht? 2	Who has brought ('delivered') you home? (It could also mean 'Who did you bring to their home?)
Ik kan 't niet thuisbrengen 2 3	[I can't bring it home - I cannot relate it to something familiar] ~ I don't know what it is
alleen thuis 2	home alone, alone at home
Ik ben thuis	I'm at home
Hij is thuis	He is at home
Ik heb thuis gegeten	I [ate] had dinner and/or lunch at home
Ik heb gisteren thuis gegeten	I [ate] had dinner and/or lunch at home yesterday
Ik krijg wel eens honger op straat, maar ik eet altijd thuis slow	Sometimes I get an appetite in the street, but I always eat at home
De verpleegster gaf hem gisteren thuis een injectie	The nurse gave him a shot at home yesterday
Ik voel me nergens thuis 2 3	[I feel nowhere at home] I don't feel at home anywhere
Hij woont thuis 2	"He lives at home" - said of adults living with their parents (like English says 'he moved home')
Likewise: Bij ons thuis 2	['At our home'] - it usually refers to the parents' home when the speaker was a child
Doe alsof je thuis bent 2	[Do as if you're at home] 'Make yourself at home' (my house is your house)
Zoals 't klokje thuis tikt, tikt het nergens 2 3 4 5	(saying) ['There is no place where the clock ticks like at home'] 'Home sweet home'
Hij is van alle markten thuis 2	(saying) ['He's at home in all markets'] - said of a versatile, practical person
op weg naar huis 2 3 4	on the way home, homeward bound
naar huis 2	homeward, towards home
We zijn onderweg naar huis 2 3	We're on our way home
Ik ga naar huis	I'm going home
We gingen naar huis 2 3	We went home
Ik wil naar huis 2	I want to go home
Ik ging vroeg naar huis 2 3 4	I went home early
Ik ben naar huis gelopen 2	I walked home
Ik reed heel langzaam naar huis 2	I rode (or drove) home very slowly
Ga direct naar huis! 2	Go home immediately, right away
We gingen naar huis toen het donker werd 2	We went home when it got dark
Toen het donker werd gingen we naar huis	We went home when it got dark
Toen we naar huis gingen werd het donker 2	When we went home it got dark, darkness fell while we were going home
Toen we naar huis gingen was het donker 2	It was dark when we went home
Want de mens gaat naar z'n eeuwig huis en de rouwklagers gaan rond op straat	Because man goes to his eternal home, and the mourners go about in the streets (Ecclesiastes 12:6)
naar 't huis	to (towards) the house - more'naar'
Ze liep naar 't huis toe	she walked towards the house
Ik zocht hem op in het bejaardenhuis 2 3 4	I looked him up, I visited him in the old folks' home

huren to rent ik huur I'm renting wij huren we're renting ik huurde I rented wij huurden we rented ik heb gehuurd I have rented Ik ben vergeten de huur te betalen 2 3 I [have forgotten] forgot to pay the rent (de) huisbaas 2 landlord (het) huurhuis rental property, a house that is rented (de) huurder 2 3 tenant, renter

kopen   'to buy' is a strong verb: kopen to buy - kocht bought - gekocht bought kopen to buy ik koop I'm buying wij kopen we are buying ik kocht I bought wij kochten we bought ik heb gekocht I have bought (het) koophuis 2 1. house owned by occupants 2. house for sale more kopen etc.

(de) troffel en (de) baksteen

(de) troffel (het) cement (de) baksteen metselen - 2 (het) beton 2 trowel mortar brick to lay bricks concrete troffel 2 cement baksteen

Building a House

een huis bouwen 2

bouwen to build

-

ik bouw I build

-

wij bouwen we build

-

ik bouwde I built

-

wij bouwden we built

-

ik heb gebouwd I have built

2

bouwen to build verbouwen 2 to remodel herbouwen 2 to rebuild bouwers 2 builders gebouwen buildings >> (de) uitbouw 2 extension, addition (to a building) architect 2 architect aannemer 2 contractor, construction manager

bouwvakkers 2 construction workers timmerman 2 carpenter metselaar 2 bricklayer loodgieter 2 plumber electricien (Fr.) 2 electrician schilder 2 painter behanger 2 (wall)paper hanger tegelzetter 2 tiler, tiles layer stucadoor 2 plasterer

klusjesman 2 handyman tuinman 2 gardener sloper 2 wrecker stratenmaker 2 street paver (het) gereedschap tools >>

(het) hout - (het) timmerhout ‑>>

bakstenen - singular: (de) baksteen

(de) betonmolen 2

keien 2 - singular: (de) kei 2 also: stenen singular: (de) steen 2

(de) schets 2 / (het) schetsje 'sketch' (de) tekening 2 'drawing' (het) ontwerp 2 'design' (de) blauwdruk 'blueprint'

dakpannen 2 3 'roof tiles' heien 2 'to drive piles into the ground' (for a house foundation on soft soil) (de) stopverf 2 'putty' (de) spaanplaat particle board

Ik ga morgen in Ede een huis verven Ik ga overmorgen een schuur bouwen in Barneveld Gisteren heb ik een muurtje gemetseld in Renkum 2 3 Vandaag moet ik een boom omzagen in Heelsum 2 3 See also: Word Order:

Tomorrow I'm going to paint a house in Ede The day after tomorrow I'm going to build a (large) shed in Barneveld Yesterday I put up a brick wall in Renkum Today I have to cut down a tree in Heelsum 'Time' and 'Place' - Sentences Starting with a 'Time' Statement

previous vorige

1

2

3

colors

food

kitchen

the outdoors

media

clothing

beauty

necessities

>>

email - Copyright © Marco Schuffelen 2008. All rights reserved. This material may not be published, broadcast, rewritten, or redistributed.
Don't be a dief (thief) / dievegge (female thief) - diefstal (theft) - stelen (to steal) - heler (dealer in stolen goods) - hear Dutch - 2