Using Words

(zich uiten 2 3)

Woorden - words

In 't begin was er 't woord 2 3	'In the beginning there was the word'
Met andere woorden 2 3	[With, using] In other words
Geen woorden, maar daden! 2	[No words but actions] - We want action, not words
Een enkel woord is genoeg 2	A single word is enough, will suffice, will do
Een man van weinig woorden	A man of few words, a quiet but not necessarily weak person
Dit zijn mijn woorden	These are my words
Dat zijn mijn woorden	Those are my words - my writing was stolen, plagiarized
Elk woord was waar	Every word was true
Woorden schieten tekort	Words can't express what I feel (something terrible has happened)
Ik heb er geen woorden voor 2 3	[I have no words for it] - Words can't express ...
Wat betekent dat woord? 2 3 4	What does that word mean?
Ik ken dat woord niet	I don't know that word
Wat betekent het? 2	What does it mean?
betekenen	'to mean' - the meaning of a word, signal or code, or the consequences or results of an action or situation ‑>>
Is er een ander woord voor? 2	Is there another word for it?
Is er geen Nederlands woord voor? 2 3	Is there no Dutch word for it?
Er is geen Nederlands woord voor 2	There is no Dutch word for it
Ik heb jullie veel woorden gegeven 2	I have given you (guys) many words

'Zeggen' - Conjugation

zeggen to say

-

zei said

-

gezegd said

'Zeggen' has an unusual change from a vowel to a diphthong in the past tense and an also unusual added D in the plural of the past tense. It's somewhat like the English.

overview
zeggen		to say
ik zeg		I say
wij zeggen		we say
ik zei		I said
wij zeiden		we said
ik heb gezegd		I have said

simple present tense zeggen to say ik zeg I say jij zegt you say (singular, informal you) hij zegt he says wij zeggen we say jullie zeggen you say (plural, informal you) zij zeggen they say U zegt you say (polite you)

simple past tense (zeggen) to say ik zei I said jij zei you said hij zei he said wij zeiden we said jullie zeiden y'all said zij zeiden they said U zei you said

present perfect tense
ik heb gezegd 2	I have said

'Zeggen' - Sample Sentences

'je'

'jij'

'U'

Wat zeg je? 2 3	'What [do] did you say?' (Dutch often uses the present tense)
Wat zegt U? 2 3	'What [do] did you say?'
Wat zei je? 2 3	What did you say? Come again?
Zeg 't nog eens 2 3	(Could you please) say it again? Come again?
Kunt U dat nog eens zeggen?	Could you please say that again?
Zou U dat nog eens willen zeggen? 2	Would you mind [saying that once again] repeating that?
Wat zeg jij d'rvan? 2 3	What do you say about it? What's your opinion on it?
Wat zegt U d'rvan? 2 3 4	What do you say about it? What's your opinion on it?
After a vowel, it's easier to say "d'r" than "er" - Wat zegt U ervan? 2	What do you say about it? What's your opinion on it?
Zoals ik al zei 2 3	['As I already said'] Like I said before
Zoals ik zei	Like I said
Ik zei "nee"	'I said "no"'
Al zeg ik 't zelf 2 3	[Even if I say so myself] - If I may say so
Had ik dat al gezegd? 2	Did I say that already?
Dàt had ik moeten zeggen 2 3	That's what I should have said (the right phrase didn't come to mind in the stress of the moment)
Dat had ik niet moeten zeggen 2	I shouldn't have said that (It was wrong, it was a mistake)
Zeggen wat je denkt 2 3	Saying what you're thinking, voicing your opinions - speaking your mind<
Hij zei niet veel	He didn't say much
Ik, zei de gek 2 3	Me, the crazy man said (self-depreciating)
Zeg het voort 2	['Say it forth'] - Pass it on (the message)
Zegt het voort 2	['Say it forth'] - Pass it on (the message) - a rare plural imperative
Zeg eens wat	Say something, do say something
Zeg maar wat je zou willen hebben van Sinterklaas 2	[Say] Tell me what you would like to have (get, receive) from Sinterklaas ('Santa')
Zeg 't maar 2 3	[Just say it] You can say it, Feel free to speak up
Zeg 't in je eigen woorden 2	[Say it in ...] Use your own words
Wie 't weet mag 't zeggen 2	He/she who knows it may say it (it may mean 'it's anybody's guess')
Onder ons gezegd en gezwegen ... 2	[Said and silent between us] - Just between you and me ...
Hoe zeg je dat in het Nederlands? 2	How do you say that in Dutch?
Weet jij hoe je 't moet zeggen?	Do you know how to say it?
Hoe zeg je dat precies? 2	How exactly do you say that? What is the precise wording?
Dat zeg je niet zo 2 3	You don't say (that) it that way
't Is niet fout ... 2	It's not wrong ...
... maar je kunt 't eenvoudiger zeggen 2 3	... but [you can say it more simply] there's a simpler way to say it
In het Nederlands zeggen we 'gezondheid!' als iemand niest	In Dutch we say 'gezondheid!' when somebody sneezes
(de) gezondheid	1. health; 2. Bless you!
Als Nederlander zou ik zeggen: 'Ja.'	As a Dutchman I would say: "Yes!"
Zeg dat het niet zo is	Say it ain't so
Er zijn mensen die zeggen dat ... 2	[There are people] Some people say that ...
Veel mensen zeggen dat ...	Many people say that ...
Veel mensen zeggen dat.	Many people say that.
Wie zegt dat 't gaat regenen?	Who says that it's going to rain?
Wat zegt het weerbericht? 2	What does the weather report say?
Het weerbericht zegt dat het morgen gaat regenen	The weather forecast says it will rain tomorrow
Ze zeggen dat er niet genoeg tijd is	They say there's not enough time
Hij zegt dat 't morgen klaar is.	He says it'll be ready tomorrow
Hij zei dat ik het aan Jan moest geven 2 3	He said [that I should] to give it to Jan
Ik begrijp niet wat U zegt	I don't understand (the meaning of) what you're saying ‑>>
Ik versta niet wat je zegt 2	I don't understand (can't hear) what you're saying ‑>>
Dat boek zegt dat hij dat gedaan heeft 2 3	'That book says that he [has done] did that'
Goropius zegt dat Adam en Eva Nederlands spraken. 2	Goropius says that Adam and Eve spoke Dutch.
M'n vrouw zegt dat het alleen windstil is als je wil(t) vliegeren	My wife says the only time there's no wind is when you'd like to fly a kite
't Is alleen windstil als je wilt vliegeren 2 3	The only time there's no wind is when you'd like to fly a kite
M'n vrouw zegt dat de bal niet in het doel wordt geschopt maar geschoten	My wife says the ball is not 'kicked' into the goal but 'shot'
Men zegt dat ...	['People say that ...'] - usually translated as: 'it is said that ...'
Men zegt dat in Kentucky het gras blauw is 2	'It is said that in Kentucky the grass is blue'
Men zegt dat het gras blauw is in Kentucky	'It is said that the grass is blue in Kentucky'
Wat heb je daarop te zeggen? 2	What do you say about that? What's your reaction to that?
Er wordt al zoveel gezegd 2	So much is being said already
Er is al zoveel gezegd 2	So much has been said already ->>
Kunt U mij zeggen wanneer de laatste trein gaat? 2 3 4	Could you please tell me [when] what time the last train [goes] leaves?
Kun je me zeggen hoe laat het begint? 2 3	Can you tell me what time it starts?
Alles wat je zegt 2 3	Everything (anything) you say
Waarom zegt niemand dat? 2 3	[Why is nobody saying that?] - Why doesn't anybody say that?
Waarom zegt niemand wat?	[Why does nobody say something?] - Why doesn't anybody say something? Why doesn't anybody protest or criticize?
Waarom zegt niemand er iets van? 2 3	[Why does nobody say something about it?] - Why doesn't anybody protest?
Zeg je nog even dag tegen Jan? 2	Will you take a moment to say goodbye to Jan?
Zeg maar niks tegen Piet 2 3 4	Please [say nothing] don't say anything about it to Piet
Zeg 't maar niet tegen Piet 2	Please don't [say] mention it to Piet
't Is moeilijk te zeggen 2	[It's difficult to say] - I can't be sure if what I'm saying is correct
Er is wat voor te zeggen 2 3	Something can be said in favor of it, a case could be made for it
Daar is wat voor te zeggen 2 3	Something can be said in favor of that, a case could be made for that
't Zegt me niks 2	[It doesn't [say] speak to me] It doesn't appeal to me /or/ it's meaningless to me

Spreken - Conjugation

spreken to speak

-

sprak spoke

-

gesproken spoken

Like almost all verbs with A in the simple past tense, that A is 'short' in the singular, but 'long' in the plural

overview
spreken		to speak
ik spreek		I speak
wij spreken		we speak
ik sprak		I spoke
wij spraken		we spoke
ik heb gesproken		I have spoken

simple present tense spreken to speak ik spreek I speak jij spreekt you speak (singular, informal you) hij spreekt he speaks wij spreken we speak jullie spreken you speak (plural, informal you) zij spreken they speak U spreekt you speak (polite you) 2

simple past tense (spreken) to speak ik sprak I spoke jij sprak you spoke hij sprak he spoke wij spraken we spoke jullie spraken y'all spoke zij spraken they spoke U sprak you spoke 2 3

present perfect tense
ik heb gesproken	I have spoken

ik spreek 2 'The Speaking Dutchman'

'Spreken' - Sample Sentences

Ik spreek Nederlands 2	[I speak Dutch] - I'm speaking Dutch, I do speak Dutch
Ik spreek geen Engels 2	I don't speak English
Je spreekt goed Nederlands 2	[You speak good Dutch] - You speak Dutch well
Hij spreekt vloeiend Nederlands 2	[He speaks fluent Dutch] - He speaks Dutch fluently
Hij spreekt ook Duits	He also speaks German
Veel mensen spreken Engels	Many people speak English
Niet veel mensen spreken Latijn	[Not many] Few people speak Latin
Zou je alsjeblieft Nederlands willen spreken?	Could you please speak Dutch? (informal 'you')
Zou U alstublieft Nederlands willen spreken?	Could you please speak Dutch? (polite 'you')
Zou U wat langzamer willen spreken? 2	Could you please speak [somewhat] a little slower?
Ik spreek geen Nederlands 2	I don't speak Dutch
Ik spreek helaas geen Nederlands 2	Unfortunately, I don't speak Dutch
Ik spreek niet goed Nederlands 2	I don't speak Dutch well
Ik spreek geen goed Nederlands (?)	I don't speak Dutch well
Met wie spreek ik? 2	Who am I speaking to? Who's calling? (on the telephone)
Hij sprak veel	He spoke much, he was talking a lot
Er werd veel gesproken over vrijheid 2	There was much [spoken] talk about freedom
Wie spreekt er voor de slachtoffers? 2 3	Who speaks for the victims? (who voices their viewpoint)
Wilt U via een tolk spreken? 2	Would you like to speak using an interpreter?
Wilt U liever met een tolk spreken? 2	Would you rather speak with an interpreter?
(de) tolk 2	interpreter (instant translation)
(de) vertaler 2	translator
(de) vertaling 2 3	translation
(de) taal 2 3	language
Er is inderdaad geen goede vertaling 2	[There is indeed ...] You're right, there is no good translation
Ze hielp hen met de vertaling	She helped (assisted) them with the translation
(de) gebarentaal 2 3	sign language
"Adam en Eva spraken Nederlands in het Paradijs"	"Adam and Eve spoke Dutch in Paradise"
"In het Paradijs spraken Adam en Eva Nederlands" 2	"In Paradise, Adam and Eve spoke Dutch"
Volgens Goropius spraken Adam en Eva Nederlands 2	According to Goropius, Adam and Eve spoke Dutch
Goropius zegt dat Adam en Eva Nederlands spraken 2	Goropius says that Adam and Eve spoke Dutch See also: Word Order
Met twee woorden spreken 2	"Speak with two words (instead of one)" - suggesting to children to be polite
Bij wijze van spreken 2 3	In a manner of speaking, As a figure of speech
't Spreekt me niet aan	It doesn't appeal to me (a little stronger than 't zegt me niks above)
tegenspreken 2 3 4	['to speak against'] to contradict
Hij sprak hun tegen 2	He contradicted them, he said their version was untrue or not correct
zich verspreken	to misspeak, say something else than you intended
Ik versprak me 2 Ik heb me versproken 2	I misspoke, it's not what I wanted to say

'Spreken' - Related Words

The soundalike spieken means cheating on an exam or test by using a cheat sheet or looking at other students' answers
(het) spiekbriefje 2 3 'cheat sheet'

'Zwijgen' 2 3 is 'to be silent, not speak.' It's a strong verb:

zwijgen to be silent

-

zweeg was silent

-

gezwegen been silent

Zwijg! 2 Be silent! Shut up! Keep your mouth shut! also: Hou je mond! 2 3 4 [Keep your mouth shut!] Shut up! Wij zwegen We were silent, we didn't speak, we kept our mouths shut Spreken is zilver, zwijgen is goud (saying) To speak is silver, but silence is golden Ik heb geprobeerd te zwijgen I have tried to stay silent, not to speak up Ik heb geleerd te zwijgen 2 3 I've learned to keep silent, keep my mouth shut You can as well say:
Ik heb leren zwijgen 2 3 ‑>>
Wie zwijgt stemt toe 2 3 Those who remain silent give consent, are complicit

Willem de Zwijger 2 ('William the Silent') was the nickname of Willem van Oranje (1533-1584) the first leader of the Dutch Revolt (1568-1648) - the Dutch George Washington. He was probably 'frugal with words,' very careful with what he said. ‑>> - 2

'Praten' - Conjugation

overview
praten		to talk, to chat
ik praat		I 'm talking
wij praten		we're talking
ik praatte		I was talking
wij praatten		we were talking
ik heb gepraat		I have been talking
2 3 4

simple present tense praten to talk ik praat I talk jij praat you talk (singular, informal you) hij praat he talks wij praten we talk jullie praten you talk (plural, informal you) zij praten they talk U praat you talk (polite you) 2 With a verb stem already ending in T, the second and third person singular do not add another T

simple past tense (praten) to talk ik praatte I talked jij praatte you talked hij praatte he talked wij praatten we talked jullie praatten y'all talked zij praatten they talked U praatte you talked 2

present perfect tense
ik heb gepraat 2	I have talked

'Praten' - Sample Sentences

Hij stond te praten met ...	He was talking to ... See also: A Dutch Continuous
Hij stond te praten met Piet	He was talking to Piet
We zaten gezellig te praten 2	We were having a pleasant conversation, a nice chat
Hij praat te veel 2	He talks too much
Zou U wat langzamer kunnen praten? 2	Could you please talk [somewhat] a little slower?
U praat te snel voor mij 2 3	You're talking too fast (for me)
Niet praten met je mond vol 2	Don't talk with your mouth full (of food)
iets om over te praten 2	something to talk about
dingen om over te praten 2	things to talk about, conversation subjects
Praten over koetjes en kalfjes 2	(expression) [Talking about little cows and calves] - chatting about nice but unimportant things
Niet praten met je mond vol 2	Don't talk with your mouth full (of food)
Maar als ik heel snel praat, daar heeft niemand wat aan slow: 2 3 4	But if I speak very fast, that's not of use to anybody - Slow Dutch
Ik wil graag Nederlands praten 2 3	I really want to [talk Dutch] have a conversation in Dutch
Jullie kunnen wel Nederlands praten 2 3	[You can speak Dutch] It's OK with me that you guys speak Dutch (I can understand it) ->>
Jullie mogen wel Nederlands praten 2	[You may speak Dutch] It's OK with me that you guys speak Dutch (I can understand it)

'Praten' - Related Words

'Vertellen' - to tell

vertellen to tell ik vertel I am telling ik vertelde I told ik heb verteld I have told 2 3 4

vertellen to tell ik vertel I tell wij vertellen we tell ik vertelde I told wij vertelden we told ik heb verteld I have told 2

Vertel!	Tell us! - or: Tell me!
Vertel de waarheid! 2	[Tell the truth!] Say what really happened!
Vertel me de waarheid! 2	Tell me the truth, Tell me what really happened!
Vertel eens wat leuks 2	Now tell us something nice, entertaining
Hij vertelde mij de waarheid	He told me [the truth] what had really happened
Hij vertelde mij wat er gebeurd was	He told me what had happened
Hij vertelde hun wat er gebeurd was 2	He told them what had happened
Ik vertel je de waarheid 2	I'm telling you the truth
Wie heeft je dat verteld? 2	Who told you (singular) that?
Wie heeft jullie dat verteld? 2	Who told you (plural) that?
Niemand heeft me iets verteld 2	Nobody told me anything
Ze hebben jullie onwaarheden verteld 2	They have told you guys [untruths] lies
Zoals ik je misschien wel eens verteld heb ... 2 3	As I may have told you [sometime] before ...
De agent vertelde de rechter wat hij gezien had	The policeman told the judge what he had seen
De verkenner vertelde de kolonel snel wat hij gezien had 2	The scout quickly told the colonel what he had seen
Ik vertelde de kinderen een verhaaltje 2	I told the children a story
Hij vertelde ons snel een paar mopjes 2	He quickly told us a few jokes
Vreemdeling, vertel de Spartanen ...	Stranger, tell the Spartans ... (Thermopylae monument inscription)
Wat Vertellen Ons De Wolken? 2 3	What Do The Clouds Tell Us? (title of a famous weather forecasting book)
Ik wil 't best wel vertellen hoor 2 3 4	I really don't mind telling [it to] you
Kan iemand me vertellen ...? 2 3	Can someone tell me ...? // Is there anybody who can tell me ...?
Hoe kun je dat zien? 2 3 4	How can you see that? How can you tell?

Dutch tellen 2 means 'to count'
(het) getal 2 3 'number' ->>

(de) preek 2 sermon ->>
(de) donderpreek fiery, rousing sermon
preken to preach, give a sermon
Prediker 2 the Bible book of Ecclesiastes
(prediken is an old-fashioned word for 'to preach')
(de) preekstoel pulpit
Als de vos de passie preekt 2 When the fox preaches about Christ's suffering

(het) verhaal 2	story
een lang verhaal	a long story
geen lang verhaal 2	not a long story
het lange verhaal	the long story
het verhaal was lang 2	the story was long, it was a long story
een heel verhaal 2 3	quite a story, quite a long story
het hele verhaal 2	the full story
(een) sterk verhaal 2	(a) [strong] tall story
Dit is het verhaal van mijn familie	This is my family's story
Dat is een ander verhaal 2	That's another story
't Is maar een verhaaltje	It's only a story, fiction
Wat een saai verhaal! 2 3 4	Such a boring story!
(het) sprookje	fairy tale ->>
aflopen	stories or reports coming to an end ->>

kletsen 2 to talk, to chat - related to 'klatsch'
(de) kletskous 2 chatterbox, a person who likes small talk
(de) kletskoek 2 3 nonsense

zwammen to talk nonsense
zwetsen to talk nonsense
Hij zit te zwammen
He's talking nonsense ->>

't hebben over 2 3 talking about (something, someone)
Ze heeft het vaak over jou 2 3 4 She often talks about you Hij heeft 't er vaak over 2 3 He often talks about it Hij weet waar-(d)ie 't over heeft 2 He knows what he's talking about Ik had 't er laatst nog over met Jan 2 The other day I was talking about it with John

roddelen 2 to gossip
Ik heb een hekel aan roddelen 2 I really dislike gossip(ing)

Zie je wel? 2 [Do you see?] See? (I am/was right) - 'Told you so' - informal
Ziet U wel? [Do you see?] See? (I am/was right) - 'I told you so' - polite

'Schrijven' - to Write

schrijven to write

-

schreef wrote

-

geschreven written

overview
schrijven		to write
ik schrijf		I write
wij schrijven		we write
ik schreef		I wrote
wij schreven		we wrote
ik heb geschreven		I have written

simple present tense schrijven to write ik schrijf I write jij schrijft you write (singular, informal you) hij schrijft he writes wij schrijven we write jullie schrijven you write (plural, informal you) zij schrijven they write U schrijft you write (polite you)

simple past tense (schrijven) (to write) ik schreef I wrote jij schreef you wrote hij schreef he wrote wij schreven we wrote jullie schreven y'all wrote zij schreven they wrote U schreef you wrote

present perfect tense
ik heb geschreven 2	I have written

'Schrijven' - Sample Sentences

ik schrijf - >>

>> - ik heb geschreven - >>

Een brief schrijven	Writing a letter
Ik schreef een brief aan m'n moeder	I wrote a letter to my mother
Meer brieven schrijven	Write more letters - Resolutions
Wanneer heb je voor het laatst een brief geschreven?	When was the last time you wrote a letter?
Ik zal schrijven 2	I'll write (I'll keep in touch)
Schrijf je naam op een papiertje	Write (down) your name on a piece of paper
Wie schrijft, die blijft	He/She who writes stays (in the game) - the person who keeps score always stays in the game - also said about authors
't Enige boek dat dit goed beschrijft 2 3	The only book that describes this well
De man die de woorden schreef 2 3	The man who wrote the words
zich inschrijven bij 2 3	to sign up for
Kun je 't omschrijven? 2	Can you describe it? (You don't know the word)
Ik heb 't opgeschreven 2	I've written it down

'Lezen' - to Read

lezen to read

-

las read

-

gelezen read

overview
lezen		to read
ik lees		I read
wij lezen		we read
ik las		I read
wij lazen		we read
ik heb gelezen		I have read

simple present tense lezen to read ik lees I read, I am reading jij leest you read (singular, informal you) hij leest he reads wij lezen we read jullie lezen you read (plural, informal you) zij lezen they read U leest you read (polite you)

simple past tense (lezen) to read ik las I read, I was reading jij las you read hij las he read wij lazen we read jullie lazen y'all read zij lazen they read U las you read

present perfect tense
ik heb gelezen 2	I have read

'Lezen' - Sample Sentences

ik las

ik lees

ik lees

ik heb gelezen

lezen in bed 2 reading in bed ik lig te lezen I'm reading

Zij leest een boek	She's reading a book
Hij ligt te lezen	He's reading (and probably lying down)
lekker lezen 2	enjoying a good read
lekker lui liggen lezen	enjoying a lazy read
meer boeken lezen	read more books - Resolutions
Heb je de laatste tijd nog een goed boek gelezen?	Have you read any good books lately?
Ik heb laatst 'Startide Rising' nog eens gelezen	Recently I've read ... again
Ik heb 't met veel plezier gelezen 2	[I read it with great pleasure] I really enjoyed reading it - more book lines
Ik heb ergens gelezen dat ... 2	I have read somewhere that ...
Ik heb wel eens gelezen dat ... 2	I have read sometime (somewhere) that ...
Ik heb moeten leren lezen	I had to learn to read
Kun je Russisch lezen? 2 3	Can you read Russian?
Tussen de regels door lezen 2 3	'Reading between the lines' - to notice not just what's written but also what's implied and/or left out
'tussen twee haakjes' 2	between two parentheses - usually figuratively: 'by the way ...'
(de) eerste druk 2 3	(the) first printing, first edition
't Is een feuilleton	t's a (print) serial

'Wat er staat' 2 3 ['what stands there'] usually means 'What is written there,' - or in common English: 'What it says.'

Begrijp je echt wat er staat? 2	Do you really understand what it says?
Wat op 't pak staat 2	What is says on the (package) box
't Staat in de Bijbel 2	It says so in the Bible

Other Related Words (The News)

(het) Internet 2 (de) krant newspaper kranten newspapers (het) tijdschrift magazine (de) pers 2 3 press // printing (het) artikel article artikelen 2 3 articles (het) stukje 2 'piece' of writing (de) documentaire documentary (de) recensie 2 review

(de) gebeurtenis event (het) verslag report, account (het) bericht message, report (het) berichtje 2 short message (de) berichtgeving 2 reporting het nieuws 2 the news (het) journaal TV News (de) journalist 2 reporter (het) commentaar 2 comment (de) commentator 2 commentator

(het) feit fact feiten facts (de) waarheid 2 truth (het) verzinsel fiction, something made up (de) leugen lie, untruth leugens 2 lies (de) leugenaar 2 liar (de) mening opinion (de) meningen 2 opinions (de) opinie 2 opinion (het) standpunt viewpoint, position (de) propaganda 2 3 (de) censuur 2 3 censorship (het) nepnieuws 2 fake news oud nieuws 2 old news

betrouwbaar 2 reliable, trustworthy geloofwaardig ['belief-worthy'] - credible eerlijk honest objectief 2 objective, impartial partijdig 2 3 biased, subjective - 'taking sides' onpartijdig 2 3 4 5 impartial, even-handed ['above the parties'] boven de partijen 2 3 above the parties (where the king should stand) partij kiezen 2 3 choosing (party) sides niet objectief 2 3 subjective, biased eenzijdig 2 one-sided (het) vooroordeel 2 prejudice, preconceived notion bevooroordeeld 2 prejudiced, biased

de linkse pers 2 the left-wing media ... rechtse ... 2 right, right-wing progressief 2 progressive, 'left-wing' vooruitstrevend 2 progressive (old-fashioned) conservatief 2 conservative, 'right-wing' behoudend 2 3 conservative (old-fashioned)

(het) respect respect (de) tolerantie tolerance (de) betweter 2 3 know-better [(het)] vertrouwen 2 trust, faith; to trust ((het) zelfvertrouwen 2 self-confidence)

nieuwsgierig 2 3	curious, inquisitive, eager to know
Hij is erg nieuwsgierig 2 3	He is very curious, inquisitive
uit nieuwsgierigheid 2 3	out of curiosity, just because I want to know
nieuwsgierig Aagje	A curious, inquisitive young girl
See also:  willen weten 2 3	wanting to know  ‑>>

(het) citaat 2 3 - quote (from text or speech) - citeren 2
(het) aanhalingsteken quote mark - plural: aanhalingstekens quote marks
"Ik citeer: ..." 2 3 'I quote ...'  'quote unquote ...'

monddood [mouth-dead] silenced, not allowed to speak up or no longer able to speak freely (de) dooddoener 2 3 4 [death-doer] - remark that stops the discussion

liegen to lie (say what's not)

ik lieg I'm lying

wij liegen we're lying

ik loog I lied

wij logen we lied

ik heb gelogen I have lied

- see also

Ze hebben gelogen 2	They have lied, they lied
Hij loog tegen mij 2	He lied to me
't Was dus allemaal gelogen 2	So all of it it [was lied] were lies, it turned out to be all lies
Wanneer mag je liegen? 2 3 4	[When are you ...] Under which circumstances is it allowed to lie, tell untruths?
twee halve waarheden	two half-truths
Ik weet niet wat er van waar is 2	['I don't know what of it is true'] - I'm not sure in how far it's true
Ik zuig 't niet uit m'n duim 2 3	(saying) ['I'm not sucking it from my thumb'] - 'I'm not making it up' (it's true, I'm telling you what I heard, what I've seen)
Kunnen we die mensen vertrouwen?	Can we trust those people?
Kun je ze vertrouwen? 2	Can you (one) trust them?
Wie kun je nog vertrouwen? 2 3	Who can you [still] trust? (in these troubled times)
Heb je het nieuws gehoord? 2 3	Have you heard the news?
Heb je het nieuws al gehoord? 2 3	Have you (already) heard the news?
't laatste nieuws 2	the latest (most recent) news
(het) binnenlands nieuws 2	[News from inside the country] - Dutch (or Belgian) news
Dat is oud nieuws 2	That's old news
de krant van gisteren 2 3 4	yesterday's paper, the newspaper from yesterday
Ik zag op het nieuws dat er geen oplossing gevonden is	I saw on the news that no solution has been found yet
Wat is er gebeurd? 2 3	What happened?
Ik wil weten wat er gebeurd is 2 3	I want to know what happened
Ik wil precies weten wat er gebeurd is 2 3	I want to know exactly what happened
Ik wil weten wat er precies gebeurd is 2 3	I want to know what exactly happened
Ik moet toch weten wat er gebeurt in de wereld 2 3	I [have to] want to know what's going on in the world (following the news)
de toestand in de wereld 2 3	'the state of the world,' what's going on in the world
Ik word droevig van de toestand in de wereld 2	I'm saddened by what's going on in the world
Dat meen je niet! 2 3	Really? You can't be serious! You're kidding (I'm surprised)
De meningen zijn verdeeld 2 3	Opinions are divided (there is no general agreement)
(De) vrijheid van meningsuiting 2	[freedom of opinion-expression] - Freedom of speech
Met twee maten meten 2	'Using two measuring systems (yardsticks)' - applying double standards, a biased approach
Ik begin te twijfelen ... 2 3	I'm beginning to doubt ...
Ik ben gaan twijfelen ... 2	I've come to doubt ...

'Geloven' 2 'to believe' can like in English be religious and more generally 'to think something is true.'
(Het) geloof 2 3 'belief, faith, religion' - (de) godsdienst 2 'religion' - gelovigen 'believers' (the religious)

geloven to believe

-

ik geloof I believe

-

wij geloven we believe

-

ik geloofde I believed

-

wij geloofden we believed

-

ik heb geloofd I have believed

2

Ik geloof niet dat dat zo is 2 3 4	I don't [believe] think it's like that
Dat is helemaal niet zo 2 3	It isn't like that at all, that's completely wrong
Dat geloof ik niet	I don't believe that, I don't think it's like that
Ik geloof er niks van 2 3	[I believe nothing of it] - I don't believe a word of it
En jij gelooft dat? 2	And you believe that?
Geloof jij erin? 2	Do you believe (in) it? Do you think it's true?
Geloof je 't zelf? 2	Do you believe so yourself? (Are you kidding me or are you trying to fool me?)
Ik kon m'n oren niet geloven 2 3	(saying) ['I couldn't believe my ears'] - Hearing something incredible or something you had not thought possible
geloofwaardig	['belief-worthy'] - credible
goedgelovig 2 3	['easy-believing'] - credulous, gullible, easy to fool
(het) ongeloof 2 3	disbelief, unbelief
Ongelovige Thomas	a disbelieving Thomas, a person of small faith - from John 20:28
ongelooflijk	unbelievable - and also: 'very' (how can it be?)
't Is haast ongelooflijk 2	It's almost unbelievable. How can it be?
ongelooflijk smerig 2 3 4	unbelievably, very dirty (unclean)
(het) bijgeloof 2	superstition ->>
Ik ben nogal bijgelovig 2	I am rather superstitious

overtuigen 2	to convince
overtuigend 2	convincing
't Is niet zo opvertuigend 2	It's not very convincing
overtuigd van hun gelijk 2	convinced, certain, absolutely sure of their being right

overtuigen to convince

-

ik overtuig I'm convincing

-

ik overtuigde I convinced

-

ik heb overtuigd I have convinced

Of course, you can also express yourself in other ways than with words, like for instance with arts like painting (see for instance the Vermeer page) or Music. See also Media and Jobs.

weergeven 2	["to give again"] - to represent, portray, depict
Je geeft 't slechte weer zo mooi weer	You [represent] depict the bad weather so beautifully
Je geeft 't goede weer zo goed weer 2	You [represent] portray the [good] beautiful weather [so] very well

email - Copyright © Marco Schuffelen 2016. All rights reserved. This material may not be published, broadcast, rewritten, redistributed, or hotlinked to.
Don't be a dief (thief) / dievegge (female thief) - diefstal (theft) - stelen (to steal) - heler (dealer in stolen goods) - hear Dutch - 2