Words, Vocabulary - Spelling and Pronunciation Shorts - Verbs - Word Order - Exercises - 2 - MX Lessons - Programs - Read and Listen to Dutch Find Dutch words: Dutch List - English to Dutch or:   my site

Lesson 14 - 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15

The Future Tense - Word Order: Secondary Verbs, More Questions, Commands and Suggestions - Outdoors - The Neighborhood - The Metric System

(The 'poetry' examples are not translated literally)	(De voorbeelden van dichtkunst zijn niet erg letterlijk vertaald)
I have nothing against poetry in itself. If you want to organize your words, that's fine with me. But do not say anything that is not true.	Ik heb niets tegen verzen op-zichzelf. Wil men de woorden in het gelid zetten, goed! Maar zeg niets wat niet waar is.
The weather is fine and the clock says nine. I can accept that if the weather is really fine and it's really nine o'clock.	'De lucht is guur, en 't is vier uur.' Dit laat ik gelden, als 't werkelyk guur en vier uur is.
But if it's a quarter to three, I, who doesn't have to order his words that carefully, can say: 'The weather is fine and it's a quarter to three.'	Maar als 't kwartier voor drieën is, kan ik, die myn woorden niet in 't gelid zet, zeggen: 'de lucht is guur en 't is kwartier voor drieën.' 2
The fine weather forces the versifier to the hour of nine; any other hour the weather can't be fine.	De verzenmaker is door de guurheid van de eerste regel aan een vol uur gebonden. Het moet voor hem juist een, twee uur, enz. wezen, of de lucht mag niet guur zijn.
Seven and eleven are not allowed because of the poem's metre. There he starts fiddling! Either the weather has to change, or the time. Then, one of them is a lie.	Zeven en negen is verboden door de maat. Daar gaat hy dan aan 't knoeien! Of 't weêr moet veranderd, òf de tyd. Eén van beide is dan gelogen. 2
It's not only poetry that makes youth stray from truth. Go visit a theatre, and listen to the kind of lies told there.	En niet alleen die verzen lokken de jeugd tot onwaarheid. Ga eens in de schouwburg, en luister dáár wat er voor leugens aan de man worden gebracht.
The hero of the piece falls into the water and is rescued by a person about to go bankrupt; he then gives him half his fortune. That cannot be true.	De held van 't stuk wordt uit het water gehaald door iemand die op 't punt staat bankroet te maken. Dan geeft hy hem zyn halve vermogen. Dat kan niet waar zyn.
When my hat was blown - Frits says blowed - into the Prinsengracht sometime ago, I gave a dime to the man who brought it back to me, and he was content.	Toen onlangs op de Prinsengracht myn hoed te-water woei - Frits zegt: waaide - heb ik de man die hem my terugbracht een dubbeltje gegeven, en hy was tevreden.
Of course I should have given a little more if he had picked up my person from the water, but certainly not half of my property.	Ik weet wel dat ik iets meer had moeten geven als hy myzelf er uit gehaald had, maar zeker myn halve vermogen niet.
For it's clear that in that way you'll be a beggar when you fall into the water twice.	't Is immers duidelyk dat men op die wys maar tweemaal in 't water hoeft te vallen om doodarm te wezen.
And the worst thing with such spectacles on the stage is that the audience gets so used to those falsehoods that they're appreciated and applauded.	Wat het ergste is by zulke vertoningen op het toneel, het publiek gewent zich zó aan al die onwaarheden, dat het ze mooi vindt en toejuicht. 2
I have felt the urge to throw a section of the theatre into the water, to see who was really serious about the applauding.	Ik had wel eens lust zo'n heel parterre in 't water te gooien, om te zien wie dat toejuichen gemeend had. 2
As a truthful man, I want it to be known that I'm not going to pay such a high rescue fee for getting my person out of the water	Ik, die van waarheid houd, waarschuw ieder dat ik voor 't opvissen van myn persoon geen zo hoog bergloon betalen wil.
If a small gratuity is not enough for you, leave me there. Only on Sundays I would give a little more, because I'm wearing my special watch-chain and formal suit.	Wie met minder niet tevreden is, mag me laten liggen. Alleen zondags zou ik iets meer geven, omdat ik dan myn kantilje ketting draag, en een andere rok.

The Future Tense

The Future Tense

Simple Future			Question Mode			Conditional Tense ('Future Past')
ik zal jij zult hij zal wij zullen jullie zullen zij zullen U zult	(I will/shall) (you will) (he will) (we will/shall) (you will) (they will) (you will)		zal ik? zul jij? zal hij? zullen wij? zullen jullie? zullen zij? zult U?	(will/shall I?) (will you?) (will he?) (will/shall we?) (will you?) (will they?) (will you?)		ik zou jij zou hij zou wij zouden jullie zouden zij zouden U zou	(I would) (you would) (he would) (we would) (you would) (they would) (you would)	(you - singular, informal) (you - plural, informal) (you - polite)
'Jij zal' 2 and 'zal jij?' are acceptable variations.

ik zal opschieten 2	I'll hurry, I'll try to be quick
we zullen wel zien 2	we'll see
zullen we gaan zwemmen?	shall we go [swimming] for a swim?
zullen we naar de film gaan? slow	shall we go [to the movie] see a movie?
't zal wel meevallen 2 3	it will not be as bad as could be
ik zal 't niet vergeten 2 3	I will not (won't) forget it
je zult er geen spijt van krijgen 2	you will not regret it
't zal niet gemakkelijk zijn 2	it will not be easy
wie zal dat betalen? 2	who's going to pay for that?

The Conditional Tense

als ik jou was zou ik niet gaan	if I were you I wouldn't go
ik zou niet gaan 2	(if I were you, in your situation) I wouldn't go
zou 't lukken? 2	will it succeed? (the outcome is questionable)
zou 't gaan regenen?	will it rain? (is there a chance of rain?)
't zou kunnen zijn dat ... 2	it could be that ...
we zouden gaan fietsen, maar 't begon te regenen	we were going to ride our bikes, but it started to rain
wat zou U aanraden? 2	what would you recommend? (asking a waiter or chef)
wat zou er gebeuren? 2	what would happen?
zou U dat nog eens willen zeggen? 2	would you mind saying that [once more] again?
niet wat je zou verwachten	not what you would expect
Stel je voor dat er geen auto's zouden zijn! 2	Imagine that there would be no cars!
You could also say:
Stel je voor dat er geen auto's waren! 2	Imagine that there were no cars.

Other 'Future' Verbs

ik ga naar huis	I'm going home
hij gaat naar Rotterdam 2	he's going to Rotterdam
morgen gaat hij naar Den Haag 2	he'll go to The Hague tomorrow
ik ga een dutje doen slow	I'm going to take a nap
als de dagen lengen, gaan de nachten strengen	as the days get longer, the nights will get more severe (i.e. colder)
morgen gaan we lijnen	tomorrow we'll start dieting
ze wilde gaan zwemmen 2 3	she [had wanted to] was planning to go swimming
hij vertrekt morgen naar Afrika	he is leaving for Africa tomorrow

<< previous - verbs central - next >>

Word Order (3)

Verbs at The End of The Sentence		More Questions

	Query Words		Commands, Orders and Suggestions

Specifying Time and Place		Negative Statements

Verbs at The End of The Sentence

Hij gaat het proberen.	He's going to try [it.]
Ik had teveel gegeten.	I had eaten too much. (I had had too much to eat.)
We hebben de oorlog gewonnen.	We have won the war.
Ik heb het raam opengedaan.	I [have] opened the window.
Ik heb een nieuwe fiets gekocht.	I've bought a new bicycle.
Hij heeft veel prijzen gekregen.	He has received many awards.
Je hebt gelijk gekregen.	(It turned out) you were right.
ik was 't helemaal vergeten.	I had forgotten all about it
Ik heb al m'n boeken verkocht. 2	I have sold all my books.
Ik heb al m'n gereedschap weggegeven.	I have given away all my tools.
Het brood is niet goed gerezen. 2	The bread didn't rise properly.
Jan heeft Piet een boek gegeven.	Jan has given Piet a book.
Jan heeft een boek aan Piet gegeven. 2	Jan has given a book to Piet.
Je kunt nog even blijven liggen. slow	You can [remain lying down] stay in bed for a little longer.
Ik had willen blijven liggen. 2 3	I would have liked to [remain lying down] stay in bed.
't Had erger kunnen zijn. 2	It could have been worse.
Ik wil niks verloren laten gaan. 2	[I want nothing go to get lost] - I don't want anything to go to waste.
Ik heb een paar jaar pianoles gehad.	I have had piano lessons for a [couple of] few years.
Maar ik had beter gitaar kunnen leren spelen.	But it would have been better to have learned [how] to play the guitar.
Ik had geschiedenis moeten gaan studeren.	I should have studied history (in college, at the university.)
Ik heb moeten leren improviseren. 2	I've had to learn [to improvise] improvisation.

Activities phrases: verbs with nouns or adverbs

Dutch and English have phrases consisting of a verb with a noun or an adverb that describe specific activities like brushing teeth, washing hands etc. In English the verb comes first, and it's often a present participle - in Dutch the verb comes last, and Dutch uses the verb infinitive. Maybe the English phrase figure is derived from the continuous ('I was brushing teeth, I am writing a letter.') The Dutch present participle is unusual.
the Dutch present participle - a Dutch Continuous

A few examples:

handen wassen washing hands haar wassen washing hair haar knippen cutting hair tanden poetsen brushing teeth schoenen poetsen 2 3 shining shoes voeten vegen 2 3 4 wiping feet woordjes leren learning words 'n brief schrijven writing a letter (mail)

brood snijden slicing bread kaas schaven 2 slicing cheese aardappels schillen 2 peeling potatoes brood smeren 2 preparing sandwiches haring eten eating herring ‑>> snijbonen snijden cutting Italian beans paprika's bakken sautéing bell peppers koffie zetten 2 brewing coffee ‑>>

Also in Resolutions:

Aardig zijn Be kind Minder vloeken Curse less Nederlands leren Learn Dutch

Gezond eten Eat [healthily] wholesome food Veel fietsen Bike often Rustig rijden Drive calmly

More Questions

Heb je genoeg gedronken? 2	Did you drink enough?
Heb je lekker gegeten?	Did you eat well, did you enjoy your meal?
Heb je teveel gegeten? 2	Did you eat too much?
Heb je lekker geslapen? 2	Did you sleep well?
Heb je 't leuk gehad?	Did you enjoy yourself, did you have a good time?
Gaat 't regenen?	Is it going to rain?
Gaat 't hard regenen?	Is it going to rain hard?
Gaat 't morgen regenen? 2	Is it going to rain tomorrow?
Gaat 't morgen hard regenen?	Is it going to rain hard tomorrow?
Heeft 't gisteren geregend?	Did it rain yesterday?
Heeft 't gisteren hard geregend?	Did it rain hard yesterday?
Regende 't gisteren?	Did it rain yesterday?
Regende 't gisteren hard?	Did it rain hard yesterday?
Schijnt de zon of regent het?	Does the sun shine or is it raining?
Ben je gek geworden?	[Have you gone crazy?] Are you out of your mind?
Ben je helemaal gek geworden?	[Have you gone completely crazy?] You must be out of your mind

Query Words

Query Words		Wie 2 (Who)		Wat (What)		Waar (Where)		Wanneer (When)		Hoe (How)		Waarom 2 (Why)

wie - wat - waar 2 who - what - where

wanneer - hoe - waarom 2 when - how - why

Wie is de mooiste in het land? Sneeuwwitje is de mooiste in het land.	Who is the prettiest in the land? Snow White is the prettiest in the land.
Wie heeft de wedstrijd gewonnen?	Who has won the match?
Wie heeft de verkiezingen gewonnen?	Who has won the elections?

Wie heeft gewonnen? Wie heeft er gewonnen?	Who has won? Who has won?
Wie heeft hier de leiding? Wie heeft er hier de leiding? De Vries is de baas.	Who's in charge here? Who's in charge here? DeVries is the boss.
Wat is dat? Het is een bidsprinkhaan.	What's that? It's a praying [grasshopper] mantis.
Wat zegt U? 2	What [do] did you say? (polite)
Wat wil je weten?	What would you like to know? (What information do you need?)
Wat wil je horen?	What would you like to hear? (Choose music)
Wat is er aan de hand?	What's [~on hand] going on?
Wat is dat voor 'n auto? 2 Het is een Daf. Het is een Spijker.	What [kind of] car is that? It's a 'Daf.' It's a 'Spijker.'

van Doorne's AutomobielFabriek 2.

Waar is de uitgang? Hier is de ingang. De uitgang is daar.	Where is the exit? The entry is here. The exit is (over) there.
Waar gaat 't regenen?	Where is it going to rain?
Waar blijft de tijd? 2 3	Where does the time go?
Wanneer kom je thuis?	When are you coming home?
Wanneer is hij jarig?	When is his birthday? [Where is his birthday suit?]
Hoe lang ben je?	How tall are you?
Hoe is het weer? 2	How is the weather?
Hoe heb je dat gedaan?	How did you do that?
Hoe is 't afgelopen? Hoe zal 't aflopen?	How did it end? How will it end?
Waarom ben je boos?	Why are you angry?
Waarom zijn de bananen krom? 2	Why are bananas not straight? (a rhetorical question)

Commands, Orders and Suggestions (The Imperative)

Zwijg! 2	Be silent! (Don't speak! Shut up!)
Vertel!	Tell us! (or: me)
Luister! 2	Listen!
Hoor!	Hear!
Beken! 2 3	Confess!
Kom terug! 2	Come back!
Haal diep adem. 2	Take a deep breath.
Verroer je niet!	Don't move ('yourself')! Freeze!
Neem de tweede weg rechts.	Take the second road to the right.
Zorg dat je op tijd bent.	Take care [that you are] to be in time
Schrijf je naam op een papiertje.	Write down your name on a piece of paper.
Vergeet je telefoonnummer niet.	Don't forget (to write down) your phone number.
Kook de aardappels zeventien minuten.	Boil the potatoes for 17 minutes.
Ga meteen je huiswerk maken.	Do your homework right away.
(Je moet stil zijn.	You have to be quiet.)
Moet je niet doen!	[Don't do that!] Not a good idea to do that.
Moet kunnen! 2	It should be possible, it ought to be allowed.
Hou er onmiddelijk mee op! 2	Stop that right away!
Ga direct naar huis! 2	Go home immediately!
Doe alsjeblieft de deur dicht! 2	Please close the door!
Geef 't goede voorbeeld.	[Give] Set the right example
Let maar niet op mij. 2	Now don't pay attention to me.
Zeg nooit nooit 2 3	Never say never
Zeg het voort 2	[Say it forth] - Pass it on (a message)
Zegt het voort 2	Pass it on (a message) - addressing a crowd
Gaat heen en vermenigvuldigt U 2	Go forth and multiply

Specifying Time and Place

Het regende gisteren.	Yesterday it rained.
Ik heb thuis gegeten.	I [have eaten] had dinner at home.
Ik was gisteren ziek.	I was sick yesterday.
Ik ga morgen bij m'n moeder eten.	I'll have dinner at my mother's tomorrow.
Ik was gisteren bij de tandarts.	I was at the dentist yesterday.
Ik ga morgen naar de kapper.	I'm going to [the barber] get a haircut tomorrow.
We gaan morgen voetballen.	We'll play soccer tomorrow.
We gaan overmorgen op reis.	We will [go on a journey] travel the day after tomorrow.
Ik had je gisteren willen waarschuwen. 2	I had wanted to warn you yesterday
Ik ga morgen in Ede een huis verven.	Tomorrow I'm going to paint a house in Ede.
Ik ga overmorgen in Barneveld een schuur bouwen.	The day after tomorrow I'm going to build a shed in Barneveld.
Ik ga overmorgen een schuur bouwen in Barneveld.	The day after tomorrow I'm going to build a shed in Barneveld.
Het heeft gisteren in Nederland geregend.	Yesterday it rained in Holland.
Het heeft gisteren geregend in Nederland. 2	Yesterday it rained in Holland.
Het heeft gisteren in Nederland hard geregend.	Yesterday it rained hard in Holland.
Hij heeft gisteren in Almelo een fiets gekocht.	He's bought a bike in Almelo yesterday.
Ze heeft gisteren een auto gekocht in Hoenderloo. 2 3	She's bought a car in Hoenderloo yesterday.
Jan heeft gisteren op het voetbalveld z'n been gebroken.	John has broken [his] a leg on the soccer field yesterday.

Time and/or place can also be the first words of a sentence - but then the working verb will come before the subject.

Negative Statements

De zon schijnt niet.	The sun is not shining.
't Regent niet.	It is not raining.
Ik ben niet ziek. 2 3	I am not sick.
't Is niet waar!	It's not true! (Usually ironic, like You don't say!)
niet echt 2 3 4	not really // not real
Er zijn geen bergen in Nederland.	There are no mountains in Holland.
Ik heb geen hoofdpijn.	I [have no headache] do not have a headache.
Ik heb geen ontbijt gehad. 2	I [had no breakfast] did not have breakfast.
Er zijn geen tomaten. 2	There are no tomatoes.
Er zijn groene tomaten.	There are green tomatoes.
Er zijn geen aardappels 2	There are no potatoes
Er is wel rijst 2 3	But there is rice, we do have rice
Heeft U bananen? - Nee	Do you have bananas? - No
Er zijn wel sinaasappels	(But) [there are] we do have oranges
Ik heb niet geslapen 2	I did not sleep.
Ik heb goed geslapen 2	I did sleep well (thank you!)
Je kon niet ver zien.	[You couldn't see far] Visibility was low.
Je kon heel ver zien.	You could see [very far] for miles.
Ik heb het niet gedaan.	I did not do it.
Je hebt het goed gedaan.	You did it [well] right.
Hij heeft het verkeerd gedaan.	He did it wrong.
We hebben 't niet gedaan.	We did not do it.
Wij hebben 't niet gedaan.	We did not do it.
Jullie hebben 't goed gedaan.	You did it well/right.
Zij hebben 't verkeerd gedaan.	They did it wrong.
Ik heb niet gegeten.	I haven't eaten.
Ik heb nog niet gegeten.	I haven't eaten yet.
Ik heb die film niet gezien.	I have not seen that movie.
We hebben de oorlog nog niet gewonnen.	We have not yet won the war.
Probeer niet te hoesten. 2	Try not to cough.
Probeer wakker te blijven.	Try to stay awake.
Er zijn speciale molentjes voor maar ik heb er geen 2	There are specialized 'little mills' for it but I don't have one (talking about kitchen gadgets like a Romano beans slicer)
Ik heb er geen 2 3	[Ihave none of them] - I don't have one (of them)
English often uses 'to do' in negative statements, but in Dutch all verbs can take the negative, use 'not' straight.
Ik weet 't niet.	I don't know [it].
Hij wilde niet naar de radio luisteren.	He did not want to listen to the radio.
Ik heb nog niet gestemd.	I didn't vote yet.
Ik hoorde 't signaal niet. 2	I didn't hear the signal.
Ik heb geen alcohol gedronken.	I [have drank no alcohol] did not drink (any) alcohol.
Het heeft gisteren in Den Haag niet geregend.	Yesterday it did not rain in The Hague.
Het heeft gisteren niet geregend in Den Haag.	Yesterday it did not rain in The Hague.

Dutch often describes negatives differently from English, for instance:

Ik heb er geen tijd voor 2 3 [I have no time for it] - I do not have time for it English says 'don't have' time, the verb is negative, Dutch says 'have no' time, the amount of time is zero.
Hij heeft geen auto [He has no car] - He doesn't have (own) a car Ik hoor geen verschil [I hear no difference] - I don't hear a (the?) difference We mochten geen foto's maken 2 [We were allowed no pictures] - We were not allowed to [make] take pictures

See also: Niet, Geen en Wel and Square Brackets

<< previous - word order central - next >>

Outdoors

buiten 2 'outside' - buitenshuis 2 (outside the house) 'outdoors'

(de) boom >>

(het) boompje

(de) bomen

(het) bos

(het) gras 2

(het) grasveld

(het) park >>

klein park 2

(de) plant

(de) struik 2

(de) bloem >>

(de) bloesem

(de) roos 2 >>

(de) tulpen >>

(de) tuin 2 >>

(het) tuintje 2

(het) platje

(het) hek

(de) schutting

(het) bankje 2

(de) speeltuin 2

The Neighborhood

(het) gerucht 2

The Metric System

• The centimeter is 1/100th of a meter
• The liter is the volume of a 10x10x10cm cube (1000cm³)
• The gram is the weight of one cubic centimeter (1cm³) of water (at 4°C and 1 atmosphere air pressure)
  The kilogram (or kilo) is the weight of 1 liter (1000cm³) of water (at 4°C and 1 atmosphere air pressure)

(de) afmetingen 2 dimensions, measurements, size
(de) hoeveelheid amount
(het aantal number, quantity

(de) grootte 2 3 - size
groot (grote 2) large; big; tall; great // klein (kleine klein kleine ) small, little
(de) maat 2 - size (clothes, shoes) ‑>> - plural: maten measurements

(de) lengte 2 - length
lang (lange ) - long; tall // kort (korte 2) - short

(de) breedte - width, breadth
breed (breed brede 2) - wide // smal (smalle ) - narrow
(wijd (wijde 2) - wide // nauw 2 (nauwe 2) - narrow)

(de) hoogte 2 - height
hoog (hoge ) - high // laag (lage ) - low
hoger higher // lager lower

(de) diepte 2 - depth (of water, spaces or thought)
diep 2 (diepe ) - deep // ondiep 2 - shallow, not deep
(de) dikte 2 - [thickness] depth, girth (fatness)
dik (dik dikke 2 3) - fat, 'thick' // dun (dun dunne 2) - thin, skinny
'door dik en dun' 'through thick and thin'
De dikke en de dunne 2 'the fat one and the skinny one' - Laurel & Hardy
mager - skinny

(de) afstand - distance ‑>>
ver (ver verre ) - far
ver weg - far away // dichtbij - close by, nearby
nabij 2 (nabij nabije 2) - near, nearby (in time)

(de) millimeter   (de) centimeter   ((de) decimeter )   (de) meter   (de) kilometer

(het) volume - volume, contents
(de) inhoud - contents, volume
vol (volle 2) - full // leeg (lege 2) - empty

(de) liter   (de) milliliter = cc = cm³ (de) 'kubieke centimeter'
(de) kuub 2 3 - m³, cubic meter (informal)

(het) gewicht - weight
zwaar (zware ) - heavy // licht (licht lichte ) - light ‑>>
(de) massa 2 - mass

(de) milligram 2   (de) gram   (de) kilogram 2 = (de) kilo 2   (de) ton (1000 kg)

(het) oppervlak 2 / (de) oppervlakte 2 - surface, surface area   (de) vierkante meter - square meter, m²

(de) temperatuur 2 - temperature / graden - degrees ‑>>
warm (warm warme 2) - warm // koud (koude koud koude ) - cold
koel 2 3 (koele 2) - cool / lauw 2 (lauw lauwe 2) - tepid
heet 2 3 (hete 2 3 heet hete 2) - hot
Dutch 'koel' is about temperature only; Dutch 'warm' and 'hete' are not exactly equivalent to English 'warm' and 'hot' - English 'hot' starts at a lower temperature

Money:  (het) bedrag 2 3 4 sum, amount of money - more about Money
bedragen 2 - 1. to amount to, add up to 2. sums, amounts of money
een aanzienlijk bedrag 2 3 a considerable sum of money

gewoon (gewoon gewone 2) - common, usual ‑>> / normaal (normale ) - normal
gemiddeld 2 (gemiddelde 2) - average

Compare Imperial and Metric Measurements

Before the adoption of the Metric system, Dutch had old measurements like (de) mijl ('mile') which is still found in a word like (de) mijlpaal 2 ('milestone' - an important event or achievement in a development)
een belangrijke mijlpaal 2 an important milestone By contrast, (de) kilometerpaal 2 3 ('kilometer pole') is just a distance marker on a real road
Another old Dutch unit of measurement is (de) el (69 centimeters, about 28 inches) like the English 'ell' (though that is considerable longer at 45 inches, 122 centimeters)
ellenlang 'very long' - usually about time
Dutch (de) el and English 'ell' come from (de) elleboog 2 / 'elbow'

'Meten'   'to measure' is a strong verb:

meten to measure

-

mat measured

-

gemeten measured

meten to measure

-

ik meet I measure

-

wij meten we measure

-

ik mat I measured

-

wij maten we measured

-

ik heb gemeten I have measured

'Wegen'   2 'to weigh' is a strong verb:

wegen to weigh

-

woog weighed

-

gewogen weighed

wegen to weigh

-

ik weeg I weigh

-

wij wegen we weigh

-

ik woog I weighed

-

wij wogen we weighed

-

ik heb gewogen I have weighed

2

'Tellen'   2 'to count' (determine the number of items) is a weak verb

tellen to count

-

ik tel I count

-

wij tellen we count

-

ik telde I counted

-

wij telden we counted

-

ik heb geteld I have counted

2 3

Ik ben één meter tachtig	I'm 1 meter 80 tall
Hoe zwaar?	How heavy? What's the weight?
Ik was toen tweeënvijftig kilo	I weighed 52 kilos at the time
Ik ben vijf kilo afgevallen 2	I've lost 5 kilos (in weight)
Met twee maten meten 2	'Using two measuring systems (yardsticks)' - applying double standards, a biased approach
De laatste loodjes wegen het zwaarst	(saying) ['the final weights are the heaviest'] the final stage of a job is often the most difficult
Gewogen en te licht bevonden 2 3	Weighed and found too light' - Judged and found wanting ('Mene Tekel' - Daniel 5)
Leer ons alzo onze dagen tellen	So teach us to number our days (Ps 90:12) ‑>>
Ik ben de tel kwijt 2	I lost count

<< - numbers, simple math and dimensions - >>
<< - essays - >>

Home (Learning Dutch)

previous vorige

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

11

12

13

14

15

next volgende

email - Copyright © Marco Schuffelen 2011. All rights reserved. This material may not be published, broadcast, rewritten, redistributed, or hotlinked to.
Don't be a dief (thief) / dievegge (female thief) - diefstal (theft) - stelen (to steal) - heler (dealer in stolen goods) - hear Dutch - 2